Popmuziekblad Opscene verscheen vanaf 1987 tweemaandelijks en hield het tot ieders verbazing meer dan tien jaar vol. Wat heet, toen Opscene zijn oplage en abonneebestand na dertien jaar geploeter in de marge eindelijk zag verhogen, draaide uitgeverij De Papieren Tijger doodleuk de geldkraan dicht. Exit Opscene. Sindsdien is het wachten geblazen. Wachten op een waardige opvolger, een landelijk verschijnend Nederlands popblad waarin de zelfkant van de popmuziek op vakkundige wijze wordt belicht.

Opscene dus. Vanaf het derde nummer in 1988 tot de onverwachte zwanenzang, najaar 2000, was ik als schrijvend medewerker betrokken bij het blad. Meer dan honderd albums werden door mij gewikt, gewogen, en naar de tweedehands platenboer versleept. Enkele tientallen interviews deed ik gedurende die dertien jaar, waarin ik ook nog vier hoofdredacteuren versleet. Af en toe vulde ik de door mij geïnitieerde column Oplawaai (ja, ja, aan woordspelingen geen gebrek, wat dacht u van een rare platenrubriek genaamd Opstipatie?). De hoofdredacteuren in kwestie, Erik van den Berg, Wim Niehaus, Koen Poolman en Peter Kuiters speelden het toch maar mooi klaar zes keer per jaar een nummer van de stencilmachine, en later zelfs de persen te laten rollen. Geen sinecure, er kwam nogal wat bij kijken. Een hoofdredacteur ontging weinig tot niets, zoals blijkt uit de notulen van de coördinatievergadering van 9 september 1992.

‘Wanneer Opscenemedewerkers in een winkel komen en Opscene’s zien, willen zij er dan op letten of het blad goed zichtbaar is? Het komt namelijk voor dat men de Opscene achter de toonbank in een schap legt (bij de porno) waardoor de verkoop in zo’n winkel niets is.’

‘De Melkweg wil volgend jaar wel weer een feest met Opscene; de drankomzet was namelijk ongekend (hoog). Feest was een succes. Veel betalende bezoekers.’

Maar een Opscene-hoofdredacteur werd hoofdzakelijk platgebeld door medewerkers en hun smeekbeden om promo-cd’s. Of op al dan niet dreigende toon over stukken die per se geplaatst moesten worden. Was de zelfkritiek bij de medewerkers soms ver te zoeken, de bijdragen die wel werden geplaatst waren vaak primeurs; artikelen en interviews met bands waar destijds niemand over schreef. Wat dacht u hiervan? Nirvana, Bettie Serveert, Underworld, Soulwax, The Offspring, Garbage, dEUS, Guided By Voices, Calexico. Echter, veel bands waar Opscene over schreef ontstegen ondanks het nauwelijks te temperen enthousiasme van de scribent, amper de status van voetnoot. Motocaster? Iemand?

Mijn meest gedenkwaardige interview werd nooit gepubliceerd. Het voltrok zich in de kleedkamer van zaal Tivoli in Utrecht. Daar ontmoette ik de groep Boss Hog (de band van de vrouw van Jon Spencer van het door ons allen gewaardeerde Jon Spencer Blues Explosion). Hoezeer ik ook mijn best deed, het interview wilde maar geen interview worden. Wegens omstandigheden en misplaatst gemakzucht van mijn kant, liet ik het interview tot toenemende ergernis van de bandleden en Jon Spencer himself (kaken stijf opelkaar, boekdelen sprekende oogopslag), volledig uit de hand lopen. Kritische vragen zag de band als een verkapte oorlogsverklaring. Bovendien had ik ze een half uur laten wachten aangezien de door mij opgetrommelde fotografe, zul je net zien, op weg naar Utrecht werd overvallen door autopech.

Gelukkig verscheen Opscene maar een keer in de twee maanden. Het was tenslotte vrijwilligerswerk en die dekselse promo-cd’s stapelden zich maar op, om maar te zwijgen van de interviewverzoeken. Ik heb nog net de periode meegemaakt van promotie-exemplaren per vinyl. En zoals zoveel beginnende en enthousiaste scribentjes kon ook ik de verleiding niet weerstaan die lp’s gewoon zelf maar op te vragen bij de platenmaatschappij. Gratis vinyl was en is nou eenmaal onweerstaanbaar. Achteraf lach je erom.

Een aantal medewerkers beschouwde Opscene als leerproces, opmaat naar liefst een betaalde schrijversjob. Velen kwamen en gingen, verdwenen spoorloos, of bleven noodgedwongen tot het bittere einde. Ook waren er de onvermijdelijke ruzies en meningsverschillen, vaak om de kleinste dingen.  Tja, popscribenten moet u weten, vertonen menselijke trekjes. In dertien jaar Opscene heb ik heel wat van die menselijke trekjes voorbij zien trekken, in uiterst kleurrijke variaties. Van een hysterische recensiecoördinator tot fotografen die ook zo nodig wilden recenseren. Ach, het scheen er allemaal bij te horen, enzovoorts, ad absurdum. Achteraf lach je erom.

Natuurlijk was er kritiek op Opscene, niet in de laatste plaats afkomstig van de eigen medewerkers. Opscene stelde zich minder afhankelijk op dan het zich liet aanzien. Toen begin jaren negentig het Nirvana-effect popminnend Nederland in haar greep hield profiteerde ook Opscene. Opeens adverteerden grote platenmaatschappijen, waaronder Warner, met paginagrote advertenties. Daar waren dan wel voorwaarden aan verbonden, zoals het interviewen van aan Warner gelieerde bands (Lemonheads, Helmet). Knarsetandend merkte ik hoe Opscene de onafhankelijkheid opzij zette voor een, oké toegegeven, noodzakelijke bron van inkomsten. Al was het van tijdelijke aard. Met de zelfmoord van Kurt Cobain ebde de aandacht voor de grunge-gitaarbands langzaam maar zeker weg. Bakermat Seattle werd weer die anonieme stad waar het altijd regende en de grote platenmaatschappijen dumpten de aanvankelijk met open armen ontvangen gitaarbeloften. Geplande reclamecampagnes werden schielijk ingetrokken, zodat er nog meer pagina’s vrij kwamen voor vaste adverteerder De Konkurrent. Nu met kleurenadvertenties! Verdomd, soms leek Opscene het huisblad van de sympathieke Amsterdamse platenboer. Achteraf lach je erom.

Hoofdredacteur Peter Kuiters zette er de schouders flink onder, Opscene onderging de zoveelste lay-out met dito logo en bij elk nummer stopten we een gratis verzamel-cd. Dat die cd’s niet om aan te horen waren is een ander verhaal. Vol zelfovertuiging ploeterden we voort. Regelmatig stonden er goede stukken in Opscene, onder meer van Erik Quint en Waldemar Noë. Opscene werd een blad om trots op te zijn. Maar helaas, te vroeg gejuicht, het mocht allemaal niet baten. Opscene kostte de uitgever te veel en leverde te weinig op. Harde feiten waar wij vrijwilligers niet om heen konden.

Soms blader ik met weemoed door een nummer van Opscene. Ik zal niet beweren dat vroeger alles beter was, integendeel, maar een Opsceneloos bestaan, tja, wat zal ik zeggen, het is toch allemaal wat minder.